Piet pakt zijn biezen

PietPaktZijnBiezen

Mijn eerste
De reis naar mijn droomdebuut kent reeds vele tussenhaltes. Mooie momenten van opperste vreugde alsmede bittere pillen markeren mijn “yellow brick road”. Wellicht eindig ik in een modderpoel van vergetelheid, wie zal het zeggen. Ga ik de eindstreep halen?
Geen idee en daarom geniet ik van de reis met al haar tussenstations.
Vandaag deel ik met u een geluksmomentje.
En daar was ie dan: in de zomer van 2013, lag de eerste bundel met daarin een verhaal van mijn hand, op de deurmat. De trots die door mijn aderen stroomde, staat nog altijd hoog genoteerd op mijn lijstje van mooiste levensmomenten. Gelukkig volgden vele publicaties, veel mooiere dan deze. Toch heb ik juist dit moment in gedachten ingelijst. Die eerste keer, vergeet je nooit meer.

» meer


Zo gaaf.
Ik denk dat ik wel een uur met dat boekje in mijn handen heb gezeten. Gewoon lekker genieten. Mijn meesterwerk, mijn debuut.
Nou ja,
zo geweldig was het nu ook weer niet, maar zo voelde het wel op dat moment. Dat zalige moment.
Er is veel op het boekje aan te merken: de cover is niet echt spectaculair, er staat een typefout in mijn verhaal en de lay-out is op z’n zachts gezegd nogal rommelig. Ergens weggemoffeld staat mijn verhaal over Piet.
Piet pakt zijn biezen is het verhaal over een gewone, nogal saaie man die zijn leven helemaal zat is. Piet pakt daarom zijn biezen. Hij wil weg van zijn vrouw, weg van zijn dooie schoonmoeder en vooral weg van het verdriet om zijn verongelukte zoon. Piet gaat op zoek naar het verhaal van zijn vader, die in 1947-48 in Indonesië diende. Wat hij vindt is ongelofelijk.
Alles aan dat verhaal is chaotisch en warrig. Teveel van alles. Teveel emoties, teveel geschiedenis, teveel verhaallijnen en toch…
Toch is Piet pakt zijn biezen mijn mini-debuut dat ik koester. Op het moment dat ik Zomertijd 4 in mijn handen hield, dacht ik oprecht dat de reis naar mijn droomdebuut een hele korte zou worden.
Helaas,
Niets is zo mooi als het lijkt.

» minder


Piet pakt zijn biezen
‘Doe de kachel wat hoger, ik bevries van de kou. Lingo begint zo en ik wil niet weer onder die roze plaid van je moeder zitten. Ik ben geen vrouw.’
‘Je kijkt anders wel Lingo.’
‘Wat heeft dat er nu weer mee te maken?’
‘80% van alle Lingokijkers is vrouw. Vrouwen kunnen namelijk beter puzzelen dan mannen.’
Grommend zette Piet de kachel op 22,5°C en plofte in zijn hoekje van de canapé. Het rode fluweel was al jaren aan vervanging toe en aan de kussens hing sinds kort een zuur luchtje. Met zijn blocnote op schoot nestelde hij zich voor TV.

» meer

Há, het beginmuziekje speelde al. Precies op tijd.
Wat waren de kandidaten weer langzaam vandaag.
‘Je moet ook eens meedoen,’ zei ze, zoals iedere avond.
‘Nee, ik wil het programma niet missen.’
‘Dat nemen ze overdag op,’ verzuchtte ze.
‘Ik wil mezelf niet zíen winnen, ik wíl winnen.’

’s Avonds werd hij wakker van zijn eigen gesnurk. Hij zat nog steeds op de canapé en lag onder de roze plaid van zijn overleden schoonmoeder. Ze was nu al vijftien jaar dood en hij had nog steeds een hekel aan het vervelende mens alsof ze die middag nog zijn humeur had verknald. Mien ging trouwens steeds meer op d’r lijken.
Bah, als ze hem nog één keer rode kool met appeltjes zou klaarmaken deze zomer, dan ging ‘ie ervandoor.
Zomer…
Piet stond op, keek door het gordijn naar buiten en zuchtte diep. Regen alsmaar regen.
Als Mien nog een keer zou zeggen, dat het goed was voor de tuin dan pakte hij z’n biezen en ging naar …
Piet stond midden in de koude kamer. Het was 14 juli 2013 en als het straks licht was, zouden de festiviteiten in Parijs van start gaan. Daar waren ze in ’78 nog bij geweest. Wat een leuke dag en wat had Mien er vrolijk uit gezien.
Had ze toen ook al zo snerpend hard gelachen?
Piet dacht aan haar gezicht uit ’78. Nee, met geen mogelijkheid. Die vreselijk doordringende lach was er pas sinds een jaar of vijftien. Ineens wist hij zeker dat zijn vervloekte schoonmoeder die lach bij haar dood had overgedragen aan Mien, samen met de kilos.

Zomer, oh ja, daar had hij aan gedacht. Waar zou hij heen willen gaan als hij morgen de Postcodeloterij zou winnen? Weer keek hij naar buiten, naar het troosteloze Hollandse weer, dat nu al weken onophoudelijk aanhield. Het gras was groener dan ooit, daar had Mien gelijk in.
Bergen! Hij had altijd van de bergen gehouden. Hij snuffelde in de kast en pakte de kiekjes van Zwitserland erbij. Op de eerste foto stond hij samen met JanJaap, lachend in de stralende zon. Ze droegen beiden een lederhose met bijpassende hoed. Die sokken, die hadden gekriebeld, dat wist hij nog. Voelde het nu nog aan zijn kuiten. Met zijn ruwe vinger gleed hij zachtjes over de foto. Voorzichtig haalde hij de druppel weg. Snel! Voor het introk in het papier. Een tweede druppel. Piet pakte zijn zakdoek en veegde zijn ogen af.
JanJaap.
Hij zuchtte diep en liet zich achterover in zijn stoel vallen. Zijn tranen liet hij de vrije loop. De schok van die verschrikkelijke dag kwam langzaam in hem op en steeg hem naar de keel. Hij kon het rotgevoel niet stoppen en iedere keer als hij het in zich voelde opkomen, moest hij gaan zitten en wachtte hij de golf van verdriet af. De agenten kwamen aan de deur en hadden een identiteitskaart bij zich. Er zaten spetters met bloed op. Mien gilde en viel in zijn armen. De mannen in uniform kwamen binnen en vertelden over een jongen op een fiets en een dronken automobilist, die door rood was gereden.
JanJaap in de kist, helemaal opgelapt en toen onder de grond. Iedere dag gingen hij en Mien om kwart voor tien naar het graf. Al achttien jaar lang. Eén keer was hij in de middag terug gegaan. De pijn was op die zonnige dag erger dan anders geweest. JanJaap hield van de zon, van voetballen en zwemmen.
Piet liep de begraafplaats op en de tuinman keek even op.
‘Iets vergeten, meneer Dijkstra?’
‘Nee, ikke-ehh gewoon,’ en hij liep snel door.
Toen hij de hoek omliep, zag hij tot zijn schrik zijn schoonmoeder. Ze knielde bij het graf en huilde ontelbare tranen in haar geborduurde zakdoek.
Even overwoog hij om naar haar toe te lopen en een arm om haar heen te slaan.
Ze was tenslotte de moeder van zijn Mien, de oma van JanJaap.
Ineens stond ze op en keek spiedend om zich heen. Piet schrok en kon zich nog net achter het grote familiegraf van de Van Hövell tot Westerfliers verstoppen. Een steek schoot door zijn hart. Zweet brak hem uit. Het zou toch niet waar zijn. Zou zij?
Piet keek voorzichtig om het hoekje. Het dikke mens haalde een groot keukenmes uit haar zwarte handtas. Nogmaals keek ze met haar gemene varkensoogjes om zich heen. Ze klom met haar korte kromme pootjes boven op de steen van het graf van JanJaap en kraste met haar mes grote krassen in de bontgekleurde steen, die het graf van zijn jongen versierde.
Waarom?
Hij rende naar haar toe. Hij schreeuwde en vloekte. Binnen drie seconden was hij bij haar. Hij nam een sprong en stortte zich in blinde woede boven op haar. Hij sloeg en sloeg totdat de tuinman hem van het monster aftrok.
‘Waarom?’ gilde Piet. ‘Waarom doe je dit? We hebben al drie nieuwe stenen moeten laten maken.’
‘Moderne rommel, dat is het! Mijn kleinzoon verdient een fatsoenlijke steen met ‘hij rust in Gods handen’ erop,’ snauwde ze.
Na die dag had hij haar nooit meer aangekeken, was de steen vervangen en niet meer bekrast, was zijn schoonmoeder nooit meer naar het graf van JanJaap gegaan en had de zon nooit meer warm aangevoeld.

Maar nu wilde Piet naar de zon.
De volgende dag bleef hij in bed liggen. Hij klaagde over buikpijn en liet zijn ontbijt, dat ze hem liefdevol op bed bracht, onaangeroerd staan. De thee slurpte hij wel op.
Hij wachtte tot hij haar om kwart voor tien de deur hoorde dichttrekken en kleedde zich vlug aan. Hij pakte de koffer en wilde zijn zomerkleren erin doen. 14 juli en ze lagen nog steeds achter het schot. Het was geen mooi weer geweest en de korte broeken lagen te wachten op de zomer die niet wilde komen.
Hij opende het schot en zocht naar zijn zomerbroeken en blouses met korte mouwen. Hij stopte er drie van elk in de bruine, versleten koffer en gooide er wat onderbroeken en sokken bij. Hemdjes hoefden niet mee, want hij ging naar de zon. Tandenborstel en toiletspullen en hij was klaar. Zijn OV-kaart en paspoort stopte hij in de binnenzak van zijn jasje. Paraplu mee en de deur met een klap achter zich dicht.
Piet nam de bus naar het station. De regen hield niet op en in de trein naar Schiphol keek hij naar de eindeloze akkers waar de gewassen verpieterden. In zijn hoofd hoorde hij Mien zeggen: ‘Goed voor de tuin maar niet voor de aardappels, die zullen wel duurder worden.’
Piet zou geen aardappels meer eten. Hij wilde rijst.
Azië!
Plotseling wist hij waar hij naar toe wilde. Naar Summatra. Daar had zijn vader gevochten. Wat hij precies had meegemaakt, had hij nooit willen zeggen. Alleen die zon, die zengende hitte, daar praatte hij wel eens over. Met een groepje jongens, niet ouder dan negentien, waren ze, tot de tanden toe bewapend, een klein dorpje binnengelopen. Op zoek naar Bersiapstrijders. Het was heet en ze misten thuis. Te weinig gegeten en vooral te veel gedronken. ‘De meisjes waren mooi,’ zei zijn vader en de hitte was hen naar het hoofd gestegen. Ook zij had het kennelijk warm gehad want zijn vader wist hoe bruin haar buik was. ‘Ondragelijk,’ murmelde zijn vader dan en Piet wist dat hij de hitte bedoelde.

Nu had Piet behoefte aan die hitte. Hij boekte op Schiphol het goedkoopste ticket dat hij krijgen kon. Acht dagen duurde het voordat hij op de plaats van bestemming aangekomen was. De temperatuur was moordend en zijn darmen hadden het eten niet kunnen verdragen. Doodziek was hij geweest. Hij had het hotel niet van buiten gezien. Nu was hij in het dorpje aangekomen waar zijn vader over had gesproken. Piet ging in de schaduw zitten en dacht aan …
Hé, dat is gek. Ik mis Mien.
In het niets staarde hij voor zich uit. Hij was haar kwijt geraakt op die zonnige dag in augustus. 32°C was het die dag geweest en JanJaap wilde gaan zwemmen. Mien had hem tegen zijn zin ingesmeerd en hij was daarna snel zijn vrienden achterna gefietst. Als ze hem niet had ingesmeerd dan …
En daar stond ze, met haar dikke lijf en grote strooien hoed. Gewapend met een tube zonnecrème, factor 50, liep ze op hem af en smeerde zijn gezicht in. Het was goed zo.

» minder